zondag 8 november 2015

Voetbalplaatjes-terreur

Momenteel is een tocht naar de Jumbo-supermarkt er één die menig kinderloze volwassene moet bekopen met een gegarandeerd trauma. Het dorp waarin ik woon bruist van kinderen die normaliter keurig op school zitten en daarna gehypnotiseerd voor hun Playstations. Ze bestaan, ergens, in burgerlijke eensgezinswoningen met uitgebluste ouders. Je hebt er weinig last van. Althans, dat was voor kort zo. Alles is nu anders en dat valt te wijten aan de hype die 'voetbalplaatjes' heet.

De supermarkt in mijn dorpskern heeft een hek geplaatst om de kinderen tegen te houden. Dit hek staat op zo'n honderd meter van de ingang om te voorkomen dat in- en uitloop onmogelijk wordt. Achter het hek staan op ieder moment van de dag zo'n vijf tot tien kinderen, ze schreeuwen je toe bij aankomst en schelden je na bij vertrek.

"Mevrouw, mag ik zometeen uw voetbalplaatjes?"
"Ik wil ze!", "Nee, ik wil ze", "Ah, mag ik ze?"

Niet geheel doordrongen van de ernst van de strijd om voetbalplaatjes, nam ik ze in het begin nog goedbedoeld aan van de cassière. "Ja, geef maar, voor de kinderen buiten", had ik geantwoord. Even zag ik een blik van pure wanhoop in haar ogen, alsof ze me kort probeerde te waarschuwen voor wat mijn altruisme teweeg zou brengen achter het dranghek. Ietwat ongemakkelijk bij de aanblik van deze doodsangst, nam ik de plaatjes in ontvangst en liep ik de supermarkt uit. Toen begon het.

"MEVROUW!!!
MAG IK UW VOETBALPLAATJES!"

"NEE! HIJ HEEFT ER AL ZOVEEL GEHAD!
GEEF ZE AAN MIJ!"

"IK KRIJG ZE NOOIT VAN MENSEN.
MAG IK UW PLAATJES!"

"MEVROUW! MEVROUW!
HIER! HIER! IK WIL ZE!"

Verbijsterd liep ik in slowmotion op het hek af, waarachter zeven kinderen met uitgestrekte armen en roodaangelopen hoofden met smeekbedes probeerden mij te overtuigen van hun gunfactor. Even waande ik mij in een derdewereldland, waar de honger en de dorst met recht iedere vorm van gêne overstemden. Het was alsof ik door een asiel liep waar de ene verwaarloosde hond na de ander me probeerde te verleiden om zijn nieuwe bazin te worden.

Mijn oog viel op het kleinste meisje van de groep. Ze werd door de grotere jongens bruut aan de kant geschoven en uitgekafferd, omdat zij hun kans op een nieuwe lichting plaatjes zoveel mogelijk poogden te vergroten. Echter, ik vocht mij door hun grijpgrage klauwen heen en overhandigde mijn plaatjes aan haar. Ze keek voldaan, maar niet op een schattige manier. Ik observeerde een zekere boosaardigheid door haar blonde krullen heen. Ze bedankte me niet, maar keek vergenoegzaam op naar alle afkeurende jongens.

"Zij weer?!"
"Zij krijgt altijd!"

"Rotmens," sneerde één van de jongetjes mij toe. Perplex als ik was, droop ik af en besloot ik volgende keer een nieuwe techniek te kiezen.

Maar welke strategie ik ook toepaste; mijn plaatjes geven aan de dikste, de stoerste, de lelijkste, de meest verlegene, de enige allochtone, het maakte geen verschil. Degene die de plaatjes kreeg, bleek een hebberig sekreet. En ik, ik liep uiteindelijk met de staart tussen de benen weer terug naar mijn auto. Een diepgeworteld gevoel van afwijzing en een loyaliteitsconflict rijker.

Het moest afgelopen zijn. Niet langer zou ik meegaan in deze gekte. Dus toen de cassière mij opnieuw vroeg naar of ik voetbalplaatjes wilde, zei ik van niet. Ik was opgelucht, blij met dit wijze besluit. En ook de cassière gaf mij een goedkeurend knikje, alsof ik met deze stap een patroon had doorbroken waarmee ik een kleine bijdrage leverde aan een betere samenleving.

"Pardon, mevrouw...", hoorde ik vanachter mij uit de rij komen.
Ik draaide me om en keek in de vurige ogen van een vader. "Als u uw voetbalplaatjes niet hoeft, zou ik ze dan mogen voor mijn zoon? We hoeven alleen nummer 139 en 236 nog."

"J-ja, natuurlijk.", stamelde ik. Ik keek de cassière schuldbewust aan. Ze schudde teleurgesteld haar hoofd en overhandigde de vader mijn plaatjes, die zonder mij te bedanken de verpakking openscheurde. "Weer niet!", riep hij gepikeerd, waarna hij me aankeek alsof ik hem expres de laatste twee nummers wilde onthouden. "Hier zal Job niet blij mee zijn."

Met een gebogen hoofd en een brandend minderwaardigheidsgevoel verliet ik de supermarkt, om opnieuw onder vuur te komen van vijf helse kinderen achter het dranghek.

"LAAT ME MET RUST!", wilde ik roepen.
"TUIG! ONOPGEVOEDE MISDADIGERS IN SPÉ!
MASSALE JEUGD-TBS MOETEN JULLIE KRIJGEN!"

Maar zwijgzaam en verslagen liep ik naar mijn auto, terwijl ik de kinderen achter me minachtend hoorde concluderen dat "dat mens" (ik) "toch nooit goeie plaatjes had".

Geen opmerkingen:

Een reactie posten